souteneurs, het opgedirkte pralen en pronken van alderlei lichtekooien tusschen naieve varensgezellen nabij de Olofspoort. Zij zien toch al die petten-gasten en zij hooren toch het tierend geweld vlak nabij hun vensters, in schaft-kelders, logementj es en taveernen? Zoo denkt ge. Niets minder waar. Zij zijn vertrouwd geraakt met de gedachte, dat er veel wreed rapalje rondscharrelt op den Zeedijk. Maar zich in de slopwoningen en in de krotten en oude gangen begeven, doen de fatsoenlijke Zeedijk-negocianten voor geen geld ter wereld. Zij gooien snel hun luiken voor de ramen dicht, als er herrie is, uitschot en Janhagel opdringen. Zij willen juist ostentatief doen uitkomen, dat zij niets met zulk schorriemorrie te maken hebben. Zóó leeft een deel van de Zeedijkmenschen; een deel dat geheel en al aast op roof en bestaat van de weerzinwekkendste schurkerijen, en een ander veel kleiner deel, dat schuw voor de misdaad, zich achter het bolwerk van burgermansfatsoen en de conventie der maatschappelijke moraal beveiligt. Doch wat voor een vreeselijke buurt de Zeedijk is, kan men eerst ervaren als men de misdaad zelf bestudeert ter plaatse en de veelsoortige typen der misdadigers kent.
Het aanschouwen van een werkelijkheid hangt natuurlijk geheel en al af van persoonlijke ge
78