warringstichterij. Als men hun zou vertellen, dat er een romanschrijver bestaat, een kunstenaar, een soort van mensch die probeert door te dringen in het diepste van hun binnenste wezen; die zonder dat ze hem iets biechten, alles afweet van hun driften, van hun mijmeringen, hun aandoeningen, hun smarten, hun liefde-geluk, hun onbewuste romantiek, hun gemeenheden, hun sluwe berekeningen, hun botte jaloezie,., dan zouden ze je aangapen. Mijmeren uiteraard, doet een Jordaner niet veel. En toch zijn er wel eens groote, stille en wonderlijke droomers onder hen. Zij begrijpen van de functie van een scheppend kunstenaar niets. Zij hebben eenig flauw besef, dat zoo een kerel, even belust op nieuwtjes als de Jordaner zélf, ze bekijkt, soms wat ״febert" (krabbelt) op een pampiertje, doch wat hij verder doet raakt hun de koude kleeren. Zij lezen colportage-romans, waarin met het grofste zielemateriaal melodramatisch omgesprongen wordt. Zij lezen de couranten-feuilletons, — ik spreek hoofdzakelijk van de vrouwen en de meisjes — en daarin krijgt hun snakkende en smachtende hart alle innerlijke lafenis en bevrediging die het verlangt. En toch zijn ze ontvankelijk voor de vertelling, voor het échte drama, voor den humor. Ik heb vaak de grootste geestdrift om mij heen gewekt, met verhaal-improvisaties. Doch lezen en uit zichzelf direkt
44