is er van een beangstigende, keel-dicht-knijpende beklemming. De trapjes, de stoepjes, de kelders in schemering en avond, bij vaal licht, — ze zijn als de duistere ellende-holen, waaruit gedierten opkruipen. De menschen erin, zij hebben geen blik, geen gang, geen gelaat. Het is in allen één donkere vernedering van leven. Ge hoort krijten en schreeuwen, schelden en vloeken. Rampen breken er uit, woede teistert de straat, van dronkaards, van vechtzieken, van geprikkelden door leed, armoe en misdeeldheid. Het lijkt u een melodramatische opstapeling van narigheden? Ik zeg u dat ge bazelt, als ge meent dat ik hier met sentimenteele trucjes wat stemming probeer te wekken. Wat ben ik al niet op mijn zwerftochten 's avonds en 's nachts door de Jordaan, voor huiveringwekkende armoe en ellende tegen gekomen! Neen, de Jordaan is geen wijk van misdaad en prostitutie, van roof en slemppartijen. Doch de criminaliteit ontkiemt er, en krijgt door de verschrikkingen van het armoeleven, er gulzig voedsel. Wat meent gij dat een vergoord slopbewonertje over zijn medemenschen zal uitdenken? Zijn steeg en zijn straat zijn volgepropt met krijschende, vloekende en geprikkelde wezens. Hij krijgt veel meer slaag dan eten. Hij moet al heel jong een baas zoeken. Hij haat reeds op jeugdigen leeftijd, al wat hem omgeeft. Er
30