gen bestaan, die al deze menschen hielpen aan geheel rentelooze voorschotten; instellingen, die werkelijk hielpen.
In dit boekje kan ik volstrekt niet op het sociale bedrijf en op de beteekenis van den kleinhandel ingaan. Zij is er. Dit zij op het oogenblik genoeg. Ik veroordeel en beoordeel geen feiten. Ik kom slechts objectief tot de conclusie, dat in de Jordaan door den woeker een groot deel van de menschen wordt aangezet tot een schrik-kelijken, overmatigen arbeid. Want al de rente en overrente, die met de aflossingen van het geleende kapitaaltje gepaard gaan, moeten toch ergens uit voortkomen! De handelaartjes verdienen niet zooveel op hun goed, dat zij ongeschokt hun kapitaaltje kunnen blijven bezitten, van de verdienste zelf het gezin kunnen blijven onderhouden en tegelijk de woekeraars met twee- en driehonderd procent kunnen voldoen. Zulke toestanden leiden vanzelf tot algeheele uitmergeling, tot een ten hemel schreiende uitzuigerij van men-schelijke krachten, die in een anarchistische overproductie doodloopen.
Het groote publiek schreeuwt nurweg met den woeker. Wij hebben vernomen, hoe bij den Am-sterdamschen Armenraad honderden menschen schriftelijke of mondelinge gegevens komen verstrekken, over de malefide geldschieters en voor
109