86 STUDIËN
Wat mevrouw Boudier in dezen roman met het kinderleven-beelden bereikt, dat is zoo goed als weergaloos in onze literatuur. — Ik ken niemand die zoo fijn, zoo ziels-klaar, met zoo heerlijke toetsjes en fijne penseelstreelinkjes, zoo zoet en toch weer zoo scherp en vinnig-juist, het kinder-innerlijk meevoelt als zij. Het ontroeren is zoo onmiddellijk uit de kinderziel zelve. Zij geeft in alle wendingen en vormen dit kinderleven. Het grillig-loszinnige, het spijtig-kleine, ijd'le en droomerige in al soorten van stemmingen. Ze heeft ze met haar liefdevolste aandacht van binnen en buiten beleefd. Iemand die zóó kinderleven doorvoelt, zoo kristal-zuiver en zoo springlevend en 't zóo op heeterdaad vermag te beelden, moet een heerlijk mensch en een zeer edele ziel zijn.
Ik begin de ontleding met haar, ,,Woordkunst" die inderdaad het middelmatigst is in dezen roman, en een reeks taal-leelijkheidjes die van slordigheid, zorgeloosheid soms in uiting en soms van een conventioneelen hang naar rhetoriek getuigen. En toch een groot boek? Ongetwijfeld.
II.
De woordkunst kan klein zijn in een boek en toch hoeft dit niet valsche beelden, onzuivere