ARMOEDE II «7
citaat — met u saam eenige dier fijnheden ontleden en in hun oorsprong verklaren. Toch is er bij mevrouw Boudier eigenlijk alleen te spreken van de innerlijke stilte in den stijl. Want het superieure is eigenlijk niet in woordkunst aanwezig. Ge moet me vooral hier goed verstaan. Ze zal b. v. een gesprekje weergeven, doodgewoon, van twee meisjes, die even in bed, op 'n afstand, in 't donker nog wat bekeuvelen voor ze slapen gaan. Een enkel aanduidend zinnetje schuift de schrijfster er tusschen. Het is doodgewoon, geen enkel mooi woord. Het heeft niets van woordkunst en toch is 't verrukkelijk van werking. De stijl is er dus in die doodgewone woordjes, en zoo diep trillend, dat we precies meevoelen wat er in die twee keuvelende meisjes, vóór ze insluimeren, omgaat. De stijl is in de stilte der zinnetjes en in de stilte óm de zinnetjes. Bij Aletrino haal je een heel brok literatuur aan en je zegt: mooi hè, of leelijk hè.... van beschrijving, omschrijving. Zóo beschrijft hij nu deze, zoo die stemming. En terwijl soms door de oneenvoudige veelheid, het eene woord door het andere wordt doodgeslagen, komt ge, 't voor u zelf gezuiverd hebbend, tot de ontroering die hij geven wou. Maar dan ga je toch eerst door kunst-proza. Bij Boudier is dat heel anders. Ge hebt de ontroering dadelijk beet en ge voel u lichtelijk genomen als ge 't nakeurt! Wat gewoontjes!____Zoo lijkt'tl