ARMOEDE II «7
kunst, enz. — Dat is geen kunst. — Zoodra er gesproken wordt van lévende wezens, door den kunstenaar in zijn werk 't aanzijn gegeven, heeft hij het hooge geheim van 't leven in zijn werk opgelost naar mènschelijk vermogen. Niet door uitwendig-nabootsende typeeringen bereikt hij dat, maar door 't innerlijk beelden van een menschen-wezen, door diens levensdrang te plaatsen in het licht der innerlijke kunstenaars-aanschouwing. — Greep Rembrandt niet naar de eenvoudigste menschen-tronies? Zijn de Staalmeesters-mannen op zichzelf en hun gelaten zoo schoon, zulke geweldige modellen van verhevenheid- of hartstocht-expressies in 't menschelijk mom? — Is er uitgeperste benauwing of sereniteit in die koppen? Er is alléén de goddelijke macht waarmee Rembrandt leven in léven heeft vastgegrepen, waarmee hij 't heeft verstaan, de ziel van ieder dezer schepsels door de oogen héén te doen schijnen en ieder naar hun eigensten levensaard uit te drukken. Door deze objectiviteit heiligde hij het cosmische levensbeginsel in ieder creatuur, hoe onbelangrijk als geestelijk persoon ook op zich zelf. Hij is met zijn scheppend-psychische macht en hoogste concentratie van eigen bestaan, in de plaats getreden van het organische, concrete ding dat mènsch heet, brok leven dat voorbij gaat, en hij heeft deze schepselen, gevormd door onbekende krachten, als mensch in hun volle
Studiën. 6