6 STUDIËN
wisseling van maat, vervloeiingen van rhyth-me.... de ziel der muziek. — Of streng-door-werkte, van gods-vervoering doorhuiverde klankgebeden, het kerk-schip ingezongen. O, de danse-lijke gang der tonen, en de cierlijke uitsnoering der melodieën, hoe bedwelmden zij het bewustzijn en hoe verblindden zij het innerlijk gezicht. De klank werd al dadelijk door zijn onstoffelijkheid en onzichtbaarheid van zelve hèt mysterieuze materiaal voor wrochter en hoorder beide, en door zijn ontroering-wekkende zoetluidendheid, smartelijke omfluistering of uitscheurende en dringende hevigheid, afgescheiden van het be-wustelijke, controleerend-zintuigelijke. De muziek bracht gedachten zonder woorden, voorstellingen zonder vormen, verrukkingen zonder doel en grenzen, smachtende verlangens en weemoed zonder klaring van geest en ziel. Door de gretigste idealisten werd de toon-materie onmiddellijk voorgesteld als in oorsprong bovenzinlijk, de hoogste levens-gebieden naderend. De muziek behoefde geen aankoppeling met onze geestelijke voorstellingen, om gevoeld te worden. Zij zelve was innerlijke bewustwording en kon geheel buiten de uiterlijke aanschouwing in haar eigen afschijnend-transcendentaal wezen bestaan. Zintuigelijk contact, buiten het hóóren, zou haar allicht vernederen. — De muziek vóór Beethoven was of werd vergoddelijking van het