ARMOEDE II «7
van de karakters in hun saam-zijn, in hun wisselwerking op elkaar. — Dan krijgt de psychologie steun in den epischen omgroei der dingen, ontstaat het gemengd, psychologisch-karakterisee-rende, 't algemeene, en het afzonderlijk-uitge-wevene, een dubbel-genre, waarin telkens op de beurt, ieder karakter individueel wordt ontleed, en tevens dat individueel-psychologische weer getoetst aan de verhoudingen en het onderlinge leven van de groep, waartoe het behoort. Zoo ontstaat een oplossing en een totaal-werking van al de figuren op en door-elkaar, een kruis-figuratie van al de menschen, en verliest ge toch nooit hun bizonder spoor in het algemeene.
Zoo, in dezen familie-roman Armoede. Wat Armoede tot een groot boek maakt dat is de overal diep-doorheendringende, de alles-omwasemende menschelijkheid, en de overal doorheen-schui-mende levens-echtheid. Wat was hier een diepe, zuivere meegroeïng van de schrijfsters-ziel met alle levensvormen van haar geschapen menschen. — Dat zijn geen krakelingen, maar wezens. Be-ruk eens een bloeienden heester in d'aarde.... ge scheurt vezelen en wortels los uit de vochtig-groeiende diepte van den donkeren grond. Ruk deze menschen eens los uit hun omgeving.... ge scheurt ze de zenuwen, ge wondt ze het hart, ge martelt iets in hun levens-vezeling. Ze leven op een bodem bijéén, wel schraal en armelijk