PARIJSCHE ROMAN VAN HOLLANDERS. II 61
Deze beschrijvingskracht is van nul komma zooveel, 't Is alles woordmooierig leeg, opgepropt, aangefonkeld met opzichtigheidjes: ,,groote bedden wemelend-paars van vioolenoogen, (onoorspronkelijk Q.) veeltintig van portulakken (na wemelend, veeltintig Q.) en ims-blank van witte begonia's, lagen er uit in het glinsterende groen."
Mooierig, mooierig, en toch nergens atmosfeertastend, wel opsommend, opstapelend, dooreen, dooreen, in een warrelenden stuip van woorden. Treffend is de Zola-nadoenerij op pag. 147. Als Jozette Parijs ,,instaart."
Dat is op- ende- op Zola uit Une Page d'Amour.
En op 148 krijgt ge een retrospectie van Jozette's vroeger leven; in plaats van superieure psychologie, slechte journalistiek.... Zoo'n karakter-teekening van de bóven de prostitutie uitwillende prostitué is van een tragische mislukking die zelfs de ijselijkste mooivinders van dit boek moet treffen. Het is niets, minder dan niets. Het is dilettanterig gestamel van een meisje-van-plezier, dat de wezenlijke wreedheid en angstige grootheid der prostitutie-tragiek nooit flauw beseft heeft. Dat is werkelijk gebroed uit het breintje van iemand die een ,,Parijsch idylletje onder het dak" van een groot huis doet leven, dat ,,iedereen lief vond."
't Komt er op aan, den geest en schijnaard van deze gansche schrijverij te doorpeilen, 't