60 STUDIËN
water-waaiering der sproeibuizeri, neer-plitserde" die ״bizondere pracht" die ontroering ,,schenkt?"
Een enkel klank-nabootsend impressionisme, mislukt door zijn woordplasserigheid.... ,,de druipende grasplekken, in de zon, waarover een stuiving (óver de druiping heen? Q.) van diamanten, spetten en felle lichtbogen en suizende
____En „scharlaken en vaag-blauw en zwijme-
lend-rose beefden en bloosden en blakerden er de bloemen rond en langs." Is er beving in blozing en blozing weer in blakering mogelijk? Dat alles is bombasterige klinkklank. Ziedaar een Luxem-bourg-milieufy'e:
„En Aristide werd het ronddolen niet moe; na de zonnige eind/es door de kweekerijen, — de net/es en zak/es bolden er al van zwellend fruit — namen zij het donker-koele wegje, bezijden de Rue du Luxembourg, waar onder het zware geboomte, vaag heen-starend Chopin treurt boven (stel je voor dat ie 't er ónder deed, Q.) zijn vochtgroen voetstuk; zij liepen het museum-tuin//e rond, met z'n aandoenlijk kronkeltakkig accaciaty'e dat Aristide altijd uitteekenen wou."
Die aandoenlijke kronkeltakkigheid lapt 't hem niet alleen. Maar heel de breedgegrepen lijn van dit speeldoos-tuintje met zijn acca-ciatje, dat „paradijzigst" hoekje.
Wat schilderachtig toch dit: „en ééne fulpen glooiing naar een bosschage die als op een evene heuveling geheven was, droeg rose struiken tot lage ronde tafels geleid, overvloeid van de vlossigen rooden en witten bloei."