PARIJSCHE ROMAN VAN HOLLANDERS. II 57
uit (toch niet wijder dan het plafond Q.) goor bewalmd, en het verfwerk der deuren was barstig en vaal."
Wat ontbreekt dezen beschrijvingsstijl? Diepte, leven, innerlijk. Het is een observatie zonder hoogere gevoels-objectivatie. 't Is morsdood, 't is leelijk van woord-dufheid, 't grijpt geen levenswisseling aan, geen object in zijn innerlijk, 't Is vooral uitwendige karakteristiek, nergens atmosferisch weergegeven. Bladz. 78 vooral is er een sterk staaltje van, schoon de woord-verbindingen daar nog iets verbizonderen van het gevoel, 't Is vervlakte nuchtere observatie. Die toch ook geen zuivere, verstandelijk doorwerkte waarnemingskunst wordt van duidbare, zelfs goede soort als in de Camera van Beets. 't Is niet gezien met de ziel, niet doorfilterd met koesterende, van binnenuit-levende, in liefde-aanschouwen om en omgezette plastiek, 't Is koud, hard uitgesponnen. En dadelijk de senti-menteel-gespannen toon tegenóver de harde, ongevoeldde verstandelijke details-oppikkende schrijfwijze, in zulke zinnen.
„De smachtende reeën-oogen, half gesloten, zagen op naar het open raam van het appartement boven het hare, waaruit een zachte vioolmuziek kwam naar buiten gedreven in den stillen zomermorgen."
Kwam naar buiten gedreven. Goemorgen. „Ca relève 1'ame.... asseblieft." Of zulke afschuwelijke weekheidjes: