56 STUDIËN
....,,met zijn jongensachtige hupschheid en hoofschheid was Aristide mee opgewandeld naar de i־ue Barza!, had met een bekoorlijke mengeling van schroom (is 't niet snoeperig, dotterig-poetepetanig lief? Q.) en oolijk wel weten, hoe graa.g een Parijsche jeugd vergoelijkt" .... enz.
Klimopbladen, wat hun afmeting betreft, te vergelijken bij een kinderhoofd, is buiten het smakelooze, ook valsch van analogie, 't Vlakke te vergelijken met het bolle....
„tierde daar een klimopplant met lichte, fluweelige, harlvormige bladen, zoo groot als een kinderhoofd", enz.
'n Appel, reusachtig, vergelijkt men daar mee. Een meloen. Geen hartvormig blad.
Dezelfde valsch-mooidoenerige gevoelstoon irriteert in zulk zinnen:
„Toen, op een dag, was Celestin onverwacht het ateliertje binnen gekomen, en had, bij een smoorhitte van over de negentig graden (verslappend detail Q.) een halfziek vrouwtje gevonden (nu weer een vrouwtjes-vondst Q.) enkel in een rose katoenen hemdje, en op zwarte slippertjes."
Nog hoort ge iets van ,,ivoren enkeltjes," en „gezicht/e," maar ik vraag u, doet zoo iets onder in weeërigheid en lieverigheid voor Borel? En wat 'n fratserige, slappe, vulgaire verteltoon hierin:
„Aristide, toen hij naar Parijs loog, als naar het land van belofte (jonge, jonge, wat 'n smakelijke expressienieuwheid Q.) had wel gedacht, spoedig cle kunstnijverheid te zullen verlaten (onze verlaten kunstnijverheid! Q.) voor de „hooge kunst," had zich voorgespiegeld eenmaal een groot artist te worden."