40 STUDIËN
wekkende, melaatsche en bang-grootsche verschrikking; dat gretige monster, bloed-slurpend, lijken vertrappend, somber, ontzettend, moorden aanhittend; dat kwaadsappig monster, ronkend nabij de barrière? Waar het prostitueerende Parijs met zijn besmettingen en zijn weedom, zijn roof, sociale verwildering en zijn wreed zich uitbrandend, kil-onverschillig, tragisch levens-schoon? Waar grijpt ge dat groote, morbide, of dat gloed-gouden en hei-oplevende in zulk een boek, dat mousseerende leven, dat kookt en gist als was heel Parijs een reusachtige wijn-hal?
Het is Parijs, gezien met den zwakken typeerkant van den Hildebrandiaanschen geest, kleintjes, knusjes, burgerlijk-fatsoenlijk en braaf van stijl-getemdheid. Ge krijgt mooidoenerig bewerkte, uitgeknipte beschrijvingen van het Luxembourg, zóó om onder een stolp te drukken, zoo, met figuurzagers-geduld peuterig in malkander geknutseld, en zoo, om dadelijk op een pronkkastje te plakken in een Hollandsch binnenhuisje. O! hoe beschaafd, hoe lief, hoe honnig die musch-jes, die katjes, die Coco'tjes, die Jozettetjes, die artistjes, die straatjes, wijkjes, dat lieve, knusse, gezellige Parijsje.... O! wat Lutjebroekachtig episch van zwaai en visie-dracht is alles door deze menschen bekeken. Geen zwoelschheidjes; geen toevloeiing van erotische bizonderheidjes; alles gefilterd door het klaar-Hollandsche vernuft,