PARIJSCHE ROMAN VAN HOLLANDERS. II 39
de Parijsche levenssfeer öm hen heenstroomt. Waar is in dit boek te voelen, te zien, de atmosfeer van het zwijmelende Parijs, met al zijn uit-stroomingen naar tragiek, naar mondainerie, naar 't bohème? Waar het Parijs der verdoeming en verrotting, waar het Parijs der wereldsche uitschuimingen, met zijn leef-ziedingen en hartstocht-kookingen, verborgen gloeiingen en zijn moord-tragiek?
Waar het spook-schoone, het overweldigend-schitterende, het afketsend-spiritueele Parijs, dat als een absinth-drinkers-visioen opdoemt uit het vuur der zinkende zon over Mont-Martre, over Trocadéro, over Mont-Rouge en Bagtignolles?
Waar het Parijs dat geheimvol ligt te gloed-glanzen in zijn krioelend boulevard-leven, het Parijs van Balzac, de mysterieus in licht en duisternis woelende wereldstad, met haar helsch-lokkende schoonheid, haar raffinement, weelde-wellusten, het Parijs ook van jubel-fleurig en opgewonden, gretig zich in grol en humor uitstortend volksleven, dat schuimend-geestige en gevat-rakettige, galante en aangeboren hoofsch-aanvleiende? Het Parijs met zijn droesemende rumoering en beweeglijkheid, zijn felle aanrandingen, zwendel-schaamteloosheid en zijn uitstulpende Morgue-tragiek? Waar het Parijs, dat Balzac zag als een ,,walmende-kanker", een alles invretend levensgedrocht, in heel zijn huivering-