PARIJSCHE ROMAN VAN HOLLANDERS. II 35
In zijn critische ontleding zich geheel inspireerend op Van Deyssel, was er, vooral een paar jaar terug, in zijn aesthetische ethiek iets van een voortschommelen op het achterlijkste kunste-naar-mensch-getheoretiseer van Van Eeden; een afdwaling naar het verweekelijkte, onfrissche, met een stom-pedante Borellerigheid uitgestald in onzuivere stijl-muggezifterij. Laten we nooit vergeten dat hij met ,,bei zijn handen" voor a 11 ij d beslag had gelegd op de ziel van den schrijver van „Het Jongetje." Neen, 0 vooral niet op Borel's stijl, Borel's vorm, maar op het wèzen, de essentie. Die valsche verrukkingen voor het onechte, karakteriseeren blijvend. Schar -ten, decadent, ziekelijk-nukkig, in broze subjec-tiviteits-wisseling zijn waarde-bepalingen meest gevend uit sentimenteele mooi-doenerij of uit dorre verstandelijkheid, raakt zelden het ware, menschelijk-groote, diepe levens-gevoel, met zijn z. g. visioenaire vertroebeling van aandoeningen en sensaties, veel meer verstandsmensch, érg bewust en érg berekend, dan zielswezen; Scharten en zijn stijl nu, met de allure van subtiliteit en aristocratische, fijnzinnige distinctie, gekoppeld aan den kloek-kernigen, hard-klaren, in aard epischen verhaaltrant van mevrouw Scharten-Antink. Deze geestelijke vervlechting van twee elkaar zoo typisch tegengestelde naturen móest wel in beider scheppings-vermogens een breuk