PARIJSCHE ROMAN VAN HOLLANDERS. II 29
Maar laat ik eerst even iets van den inhoud vertellen. Hoofdpersonen in dit verhaal zijn: Aristide, Jozette en Célestin. Aristide, een jong schildertje, nog groen en roemloos, van de provincie, saamwonend met een.. .. nou ja, Jozette,.... ge begrijpt wel! Men is in het ,,huis vol menschen" eigenlijk gansch niet gesteld op dit ongetrouwde paartje, vooral niet op Jozette, met haar voorafgegaan onzedelijk leven, maar toch.... 't wordt geduld. Célestin is vriend, o! 'n patente baas, 'n zwijgende minnezanger.... een Wolfram von Eschenbach, zonder gebit. Hij is dè vriend van Aristide, maar ook dè vriend van de lieve Jozette. Haar snoezerigheid is voor den patenten lummel grenzeloos, maar Jozette merkt kuische-lijk nooit wat van zijn verborgen min-gehunker. Zij houdt alleen van haar blonden Aristide, en Aristide is doodelijk van zijn Jozette. Alleen, hij is bekend met haar vroeger leven en waakt daarom dronken, giftspinnig-jaloersch op al haar daden. Célestin versmacht in stille aanbidding. Toch blijft de verhouding tusschen Aristide en Jozette niet goed. Hij wil haar kwijt. Zij merkt en kwijnt. Dan komt, wanhopig van smart, Célestin zich aanbieden, niet, gelijk Aristide, als onwettig saamwoner en minnaar alleen, maar diep-ernstig als echtgenoot. Toch, Jozette wil hem niet. Célestin wreedaardiglijk terug-gestooten. Allicht te pummelig voor de verfijnd-