HET ALG. MENSCHELIJKE IN BEETHOVEN II. 23
te maken, Beethoven, met den Dood voor oogen,.... dicht een alles-verheerlijkende hymne op de menschelijke vrijheid. Zoo schept hij Missa Solemnis en Negende Symphonie, twee reusachtige gewrochten. Gij meent allicht, aan eikaars diepste wezen tegengesteld. De Negende, opgestuwd door de zinlijke beweging van zijn hooggolvend men-schengemoed en dóórsmacht van het hoogste en vurigste menschelijke geluks-verlangen, aan een kant; de Missa, als dè vergeestelijking van alle menschelijk begeeren, met orchest, koor en solostemmen, een tesaam-smeeking naar het Heilige, het Allerhoogste toe, aan den anderen kant. En toch, de uiting van één wezen, gelijke uiting van gelijke ziels-ontroering. Want wat in de Missa gaat tot den Allerhoogste, gaat in de Negende tot het Eeuwig-Menschelijke. Dit zal een diep-geloovige en tegelijk onpartijdig voeler onmiddellijk ervaren,.... dat zelfs in de Missa Solemnis de geweldige menschelijkheid van Beethoven voor alles uitbreekt, geheel anders dan bij de diaphane geloofs-innigheid van Bach. Als ge de woorden van den latijnschen tekst losmaakt van hun concreet-taalkundige beteekenis, en ge vermoogt ze te voelen met de grootsche muziek, als de heiligste aandoeningen van een ziel, die het Eeuwige, in heel zijn duizelingwekkende onbekendheid wou aanroepen, het Eeuwige en het Goede, dan ziet en hoort ge de Missa en de