HET ALG. MENSCHELIJKE IN BEETHOVEN II. 13
den weg wijst naar het zalige oord? En Beethoven? .... speelt hij den hofnar in het hemelrijk? Beschimpt hij, als wijlen Momus, de kraakschoenen van de dansende Venus? Zoo bedoelde ik niet u zijn menschelijkheid te vertolken. Niet in de door duisternis zwart gemiste hel, waar zwarte offerbeesten, in 't zwart gekleede priesters en spottende dochters van den nacht, met hun kleedij vol dreigend-lichtende sterren, dolen, heb ik zijn worstelende en krampende ziel geplaatst; niet achterna gerend door de schrik-furiën uit Pluto's doodenrijk. Integendeel,.... ik wou er Beethovens grootheid en eenigheid als toonschepper op gronden, en de diepste kern van zijn menschelijkheid als toonschepper mee verklaren. Juist omdat hij dat groot-menschelijke van de onmiddellijke ontroeringen en den drang der elkaar vervretende hartstochten zoo reéél en ongeschonden, zoo hevig en dramatisch in de muziek heeft gebracht, is hij zoo vaak almachtig en overweldigend. Het is dezelfde al-menschelijkheid die Rembrandt zoo groot en universeel maakt. De bewogenheid van Rembrandt is niet protestantisch, catholisch, mystisch, heidensch,.... ze is menschelijk, alles omvattend, alle gevoelens bijeen brengend van wat de menschen in hun hoog-sten en edelsten drang ver-éént. Alles wat Rembrandt bezag, bezag hij van uit het eeuwige, algemeene. Dat is de rust van den schepper die