kunnen slagen, heeft de mensch echter veel strijd te voeren, want God heeft niet alleen den zin voor het goede, maar ook den trek naar het booze in hem geschapen. En steeds strijden deze beide neigingen in hem om den voorrang; immerdoor trachten de booze hartstochten de kiemen van het goede in hem te verstikken, doch hij, de mensch, is door zijn aanleg in staat, de kwade neigingen te bedwingen en het goede tot de overwinning te leiden. Deze inwendige kamp is er verre van, het leven voor den sterveling tot een last te maken ; integendeel, het aardsch bestaan verkrijgt juist hierdoor de hoogste waarde. Kón de mensch door zijn natuur niet anders dan de deugd beoefenen, was er geen booze neiging, die hem aandreef tot het verlaten van het rechte pad, het leven zou voor hem eentonig en zonder verheffing voorbijgaan; het verrichten van de goede daad zou hem geen bron van vreugde kunnen zijn, rvant hij had geen andere keus en hij zou aan het einde van een welbesteed leven geen innerlijke voldoening kunnen genieten — voorzoover er van voldoening sprake mag zijn — over de afgelegde baan, want er stond hem geen andere weg open. Zoo strekt de kwade neiging met haar onmiddellijk gevolg: den onophoudelijke» strijd tusschen goed en kwaad, hem tot heil en prikkelt zij hem tot het vervullen zijner grootsche taak: de zedelijke wereld tegen de macht der zinnelijke te handhaven, de stoffelijke wereld te overweldigen en haar dienstbaar te maken aan de geestelijke,
3. De goddelijke leer. De levenstaak van den mensch, zooals wij deze omschreven hebben, is grootsch en heerlijk, maar haar te volbrengen, kost ontzaglijke inspanning; ligt de overwinning in den strijd tusschen goed en kwaad ook al niet buiten zijn bereik, zij vordert dan toch het uiterste van zijn geestkracht. Ja, geheel aan zichzelf overgelaten, zou de mensch niet in staat blijken, het hoofd te bieden aan de tallooze moeilijkheden, die hem in het volgen van zijn grootsche
5