deze zijde het recht om zich Jodendom te noemen ontzegd, Het liberale Jodendom anderzijds meent, dat juist zijn denkbeelden steeds het Jodendom hebben be-heerscht, en het Jodendom steeds daaruit heeft geleefd; hier beweert men, dat juist het orthodoxe Jodendom dwaalt en ingaat tegen den geest, waarvan het de drager wil zijn. In elk geval mogen we erkennen, dat de beide richtingen zeer ver van elkander afwijken. Zeer ver, zoowel ten opzichte van de theorie over het wezen des Jodendoms als in de toepassing ervan voor de praktijk des levens. Al deze verschillen evenwel zijn ten slotte terug te brengen tot één allesbeheerschend verschilpunt: de waardeering der Heilige Schrift. Voor het orthodoxe Jodendom is, gelijk wij gezien hebben, de Thora de voor eeuwig geldende wilsuiting van God en bevat de Talmud de eveneens van God gegeven nadere verklaring der Thoravoorschriften. Alles wat het orthodoxe Jodendom als waarheid erkent, is terug te brengen tot de Thora, mag daarmede ten minste niet in strijd zijn; zijn geheele levens- en wereldbeschouwing is gegrond op de Heilige Schrift. Geen denkbeeld kan blijvend post vatten in den gedachtenkring van het orthodoxe Jodendom, of het moet den toets van het Thorawoord kunnen doorstaan. De Rede heeft zich te stellen in dienst der Openbaring; druischt het resultaat van het menschelijk denken in tegen de Thora, dan ligt de fout bij den mensch en niet bij de Thora, die onfeilbaar is. De godsdienstphilosophen, door het orthodoxe Jodendom erkend, zijn tegelijkertijd apologeten; uitgangspunt en slotsom hunner beschouwingen is de onaantastbaarheid der Thora, welker leeringen met de wijsgeerige begrippen niet in strijd kunnen zijn.
Het reform-Jodendom staat vierkant tegenover deze theorie: het beschouwt de Thora niet als woordelijk door God geïnspireerd en dus niet als de onveranderlijke wilsuiting van God; het ziet evenmin in de Tal-mudische litteratuur de van God afkomstige uiteenzetting der Thorawet. Het reform-Jodendom heeft zich, naar