en de nieuwe aarde” nog niet geschapen zijn, blijft de Thora onschendbaar als op den dag der Openbaring. Het orthodoxe Jodendom kent slechts enkele gevallen, waarin afwijking, desnoods opheffing van Thorawetten geoorloofd is: bij levensgevaar en indien, in de landen der ballingschap, de Staat op wettelijke wijze de verhouding tusschen al de burgers regelt. In dit geval is de Jood verplicht zich aan het civiele en crimineele recht des lands te onderwerpen, al verschilt dit ook van het Joodsche recht. De verboden van afgodendienst, bloedschande en moord laten echter onder geen beding excepties toe. Er zijn wel voorschriften, die slechts in Palestina, wanneer Israël in zijn groote meerderheid daar woont, moeten worden nagekomen; deze zijn evenwel in de verstrooiing niet opgeheven, doch tijdelijk buiten werking gesteld, totdat God zich weder over Zijn volk zal ontfermen en het naar Palestina terugvoeren.
7. De toekomst van Israël en de measch-heid. Het orthodoxe Jodendom beschouwt de verbanning uit Palestina als een gerechte straf des Hemels. Reeds vóór de intrede in zijn land was Israël aange-kondigd, dat het den vaderlijken bodem zou verliezen, indien het de bedoeling, waarmede God het daar had geplant, uit het oog verloor. Israëls taak was het, zijn rijk te maken tot een Godsrijk, een licht te zijn voor andere volkeren, die de goddelijkheid der Thora ten slotte zouden moeten erkennen en zich onder haar banier scharen. Israël is in de uitvoering van zijn taak jammerlijk te kort geschoten; het heeft zich hierdoor zijn land onwaardig gemaakt, is verbannen en thans gedoemd onder de volkeren te leven. Met de ballingschap is evenwel Israëls geschiedenis niet afgesloten; Gods volk wacht nog een schitterende toekomst. Aan het einde der dagen — zoo luiden der profeten heilsvoorspellin-gen — zal het gelouterde Israël van „de vier hoeken der aarde” worden verzameld en naar zijn land teruggevoerd. Een afstammeling uit het koningshuis van
14