78
Opgehitst door een monnik, vielen de kruisvaarders in ver-scheidene steden op de Joden aan en doodden velen hunner. Gelukkig beschermden vorsten en bisschoppen hen thans beter dan bij den eersten kruistocht; keizer Koenraad III wees hun eenige vestingen o.a. Neurenberg, tot toevluchtsoord aan en de bisschop van Keulen stelde den burcht Wolkenburg te hunner beschikking, waar zq zich dan ook met goed gevolg verdedigden.
De derde kruistocht eischte eveneens offers van de Duitsche Joden; zoo had de gemeente Worms veel te lijden (1190).
Staatkundige toestand der Duitsche Joden. De hulp, die de keizer van Duitschland den Joden bij den tweeden kruistocht verleend had, kwam hun duur te staan. Voortaan werden zq beschouwd niet als staatsburgers, die volgens de wet recht hadden op bescherming, maar als gunstelingen en dienstknechten van den keizer, die hun dus naar zqn goed-dunken steun kon schenken of niet. Voor deze twijfelachtige bescherming moesten zq jaarlqks bqzondere belastingen opbrengen. Langzamerhand daalden de Duitsche Joden tot een klasse van slaven en lijfeigenen, met wie men naar believen kon handelen. Sommige keizers verkochten den steden het recht, Joodsche inwoners toe te laten; anderen verpand-den hun Joodsche onderdaden als een bezitting. Zoo waren zq geheel aan de willekeur van keizers en vorsten overgeleverd.
De bloedbeschuldiging te Blols (1171). Hadden de Fransche Joden van de kruistochten betrekkelijk weinig te lijden, in 1171 werd voor het eerst op Franschen bodem tegen de Joden een beschuldiging geuit, die ontelbare malen, tot op onzen tijd zelfs, herhaald, voor het Joodsche volk de oorzaak van onbeschrijfelijke ellende geworden is. Een burger der stad Blois vertelde namelijk, dat hq een Jood het lijk van een Christen in de Loire had zien werpen. Dadelijk ver-spreidde men nu het gerucht, dat de Joden den ongelukkige