76
heerschappij voerden. Nu maakten talrijke legerscharen zich op, om het Heilige Land aan de macht der Mohammedanen te ontrukken. Brandend van godsdienstijver hadden zij zich verzameld, doch al spoedig ontaardde hun vroomheid in moordlust en roofzucht. Het verhaal van een monnik, dat men op het graf te Jeruzalem een brief gevonden had, waarin bevolen werd, de Joden met geweld tot het Christendom te bekeeren, was genoeg om de woede tegen Israël te doen ontvlammen.
Van Frankrijk uit begon de tocht der woeste kruisvaarders. Het eerst kwamen zij te Rouen, waar zq de Joden wreed-aardig vermoordden of dwongen, zich te laten doopen. Het-zelfde tooneel herhaalde zich te Metz. Vreeselijker nog was het lijden der Joden in Duitschland. Vooral in de Rijnstreek hielden de kruisvaarders onmenschelijk huis; de gemeenten te Worms, Mainz en Keulen werden geheel uitgemoord, voor zoover de ongelukkigen niet zelf een einde aan hun leven maakten. Het is geen wonder, dat enkele zwakkere broederen in schijn het Christendom aannamen met het voornemen, tot het geloof der vaderen terug te keeren, als betere dagen aanbraken. Dit gebeurde te Trier, waar de snoode bisschop Egilbert hun trotsch toevoegde: ״Bekeert u, of ge zult te gronde gaan.” Niet minder wreed gedroeg zich de aartsbis-schop Ruthard van Mainz, die groote sommen van hen aannam, om hen te beschermen, doch hen reeds den volgenden dag aan de woestelingen overgaf. Met dankbaarheid herdenken wij echter den bisschop van Spiers, Johannsen, die zich voor hen in de bres stelde; eveneens den bisschop Herman III te Keulen, die hen zoo goed mogelijk ondersteunde.
Van de Rijnstreek, waar ongeveer 12000 Joden omgeko-men waren, trokken de kruisvaarders naar Oostenrijk en richtten in Regensburg en Praag dezelfde verwoestingen aan, totdat zij ten slotte door de Hongaren verslagen en uit elkander