56
ging naar Bagdad. Zijn ballingschap verhinderde hem evenwel niet, tot heil van het Jodendom werkzaam te zijn. Hij ver-vaardigde verscheidene werken, waarvan het voornaamste den naam draagt ]TjJHI אמונות (Geloof en Wetenschap). In dit
diepzinnig boek verklaarde hij de zuivere leeringen des Jodendoms en toonde hij aan, hoezeer de Karaïeten, ongeloovigen en bijgeloovigen dwaalden.
Nadat Saadja eenige jaren in ballingschap had doorgebracht, kwam er een verzoening tusschen hem en den exilarch tot stand en werd de edele geleerde in zijn ambt hersteld. Nog vgf jaar was Saadja als Gaon werkzaam; toen overleed hij, diep betreurd door allen, die het met het Jodendom wel meenden.
Na Saadja’s dood was het ook met den bloei der school te Sura gedaan. Zij bestond nog ongeveer honderd jaar, doch de tijd der groote Geonim was voorbij. De laatste Gaon te Sura was R. Samuel ben Chofni, die in 1034 stierf; na zijn dood werd de oude hoogeschool gesloten.
XXVI. De laatste Geonim.R. Scherira (930—997). Terwijl de school te Sura na Saadja niet veel meer te beteekenen had, beleefde die te Pumbaditha onder den Gaon R. Scherira nog een tjjd van grooten bloei. R. Scherira was een groot Talmudgeleerde en ook bedreven in andere wetenschappen. Hij vervaardigde op verzoek van de Joden in N. Afrika een geschiedkundig werk, waarin hij een opsomming gaf van de namen en levensjaren der Amoraïm, Saboreërs en Geonim. Door dit werk is veel van de geschiedenis des Jodendoms, dat anders verloren zou zijn gegaan, voor ons bewaard gebleven.
R. Hal (970—1038). R. Scherira werd als Gaon opgevolgd