50
hadden durven hopen. De Arabieren maakten zich gereed, geheel Azië te onderwerpen. In 636 verscheen een Arabisch leger in Palestina en, door de Joden geholpen, had het weldra de Ro-meinen verdreven en het land in bezit genomen. Zoo eindigde de eeuwenlange Romeinsche onderdrukking en braken ook voor de Joden in Palestina onder Mohammedaansch bestuur betere tijden aan.
Babylonië. Reeds vroeger hebben wij opgemerkt, dat de Joden in Babylonië na de verzameling van den Talmud een treurigen tijd doorleefden. Nadat Babylonië echter in 640 in de macht van der Arabieren gekomen was, kon het Jodendom zich weder vrij ontwikkelen. De exilarch Bostanai werd door den Khalif tot staatkundig opperhoofd der Babylonische Joden benoemden verkreeg een jaarlqksche toelage van het rijk (642). Eenige jaren later ondersteunden de Joden den Khalif Ali in den oorlog. Hierover was deze zoo voldaan, dat hij Mar Izak, hoofd der leerschool te Sura, den titel van Gaon (|1גא) of
Zijne Hoogheid verleende. Naast hun staatkundig opperhoofd hadden de Joden nu dus ook een geestelijk leider, den Gaon van Sura. Als derde in rang volgde het hoofd van de leerschool te Pumbaditha. Ook in de kleinere steden van Babylonië vormden zich Joodsche gemeenten. Hier waren de godsdienstige belangen toevertrouwd aan een geleerde, die den titel van Dajan, rechter, droeg; het geldelijk beheer werd waargenomen door een kerkeraad van zeven leden, de voornaamste hunner werd Parnas of verzorger genoemd.
XXIII. Dc eerste Geonim (700—930).Bloei der Talmudstudle. Het Babylonische Jodendom met zijn uitmuntende leerscholen en voortreffelijke leeraren werd door alle Joden van dien tijd hoog vereerd. Uit alle landen