167
evenwel nog niet tevreden. Hg wilde een herhaling van een dergelijke valsche beschuldiging voorkomen. Ter bereiking van dit doel begaf hij zich tot den Sultan van Turkije *) met wien hij langdurige besprekingen hield. Deze besprekingen hadden ten gevolge, dat de Sultan door zijn rijk liet afkondigen, dat, naar hem gebleken was, den Joden het gebruik van bloed streng verboden is. Tegelijkertijd verleende hij den Joden dezelfde rechten als aan de overige bewoners. Nu eerst was Montefiore voldaan en keerde hij naar Londen terug. Van alle kanten bereikten hem betuigingen van bewondering en dank-baarheid en koningin Victoiia, die voor zijn reis een Engelsch schip ter beschikking had gesteld, schonk hem het recht wapenschilden te voeren. En ook nu weder verloochende zich zijn Joodsche aard niet; op zijn nieuwe wapenschilden prjjkten twee vanen met het opschrift ״Jeruzalem” en een ceder van den Libanon, omgeven door bloemenbeigen (monti di fiori).
In 1846 ging Montefiore met zijn gade naar Petersburg, om bij Czar Nicolaas de belangen zijner broeders te bepleiten. Als gevolg hiervan werden eenige drukkende bepalingen voor de Joden opgeheven. Nu deed Montefiore een reis door het land, om de nooden en wenschen der Joden te leeren kennen. Overal werd het edele echtpaar door de Joodsche bevolking met geestdrift ontvangen ; vooral in Wilna vielen hun aandoenlijke huldebewijzen ten deel. Montefiores tolk, Dr. Loewe, spoorde de Joden aan, zich ook op maatschappelijk gebied te ontwik-kelen. In Engeland teruggekeerd, werd Montefiore door de koningin tot baronet verheven.
Vermelding verdient ook Montefiores reis naar Marokko. Daar werd in 1861 een Spanjaard vermoord gevonden. Als gewoonljjk beschuldigde men de Joden van den moord en wierp eenige
1l Syrië, sinds eeuwen Turksch bezit, was in 1831 onder Egyptisch bestuur gekomen. Montefiore begreep echter, dat het spoedig weder aan Turkse zou vervallen, hetgeen werkelijk in 1840 gebeurde.