tempelroof heftig berispte. Nu was Menelaüs zoo verbitterd, dat hjj den braven grijsaard liet vermoorden. Geen wonder, dat het Joodsche volk den trouweloozen hoogepriester een feilen haat toedroeg; men klaagde hem bjj den koning aan wegens tempelroof en trachtte hem zoo ten val te brengen. Menelaüs werd echter door den koning vrijgesproken, terwjjl de afgezanten des volks als opstandelingen de doodstraf onder-gingen.
Bange tijden. Eindelijk scheen er een verandering in den toestand te zullen komen. Antiochus had een veldtocht naar Egypte ondernomen en nu ging er een gerucht, dat hjj gesneu-veld was. Jason keerde naar Jeruzalem terug en versloeg, door het volk geholpen, Menelaüs en diens aanhang. Doch het gerucht bleek valsch. De koning was niet gesneuveld; hij ver-scheen met zijn leger voor Jeruzalem en richtte er een afgrij-selijke verwoesting aan; 40000 menschen werden gedood en 40000 tot slaven verkocht. Ook beroofde hq den tempel van de kostbaarste schatten, die hem door Menelaüs aangewezen werden.
Het volgende jaar verschenen de Syriërs weder voor Jeru-zalem. Op een Sabbath vielen zij onverwachts in de stad, doodden duizenden inwoners en verkochten vele als slaven. De stad werd grootendeels verbrand en de muren verwoest. De burcht, het oude Ir-David, werd echter versterkt en hierin kwam een heidensche bezetting. Maar nog was de maat niet vol. Antiochus begreep wel, dat de kracht van het Joodsche volk in zijn godsdienst schuilt en toen Menelaüs hem nu aanried, dat hij de Joden moest dwingen, het hei-dendom aan te nemen, luisterde de koning gaarne naar dien snooden raad. Hij liet in den tempel en door het gansche land afgodsbeelden en altaren oprichten, waarop onreine dieren geofferd moesten worden. Syrische troepen trokken door de steden, om de Joden met geweld tot het heidendom te bekeeren. Het nakomen der Joodsche wetten werd met