155
een congres gehouden, waar vertegenwoordigers van geheel Europa bijeen kwamen, om verschillende aangelegenheden te regelen. Op dit congres werd o.a. de volgende bepaling vastgesteld: ״Op grond van het godsdienstig geloof mag niemand worden uitgesloten van het genot der maatschappelijke en staatsburgerlijke rechten, van het bekleeden van openbare en eereambten en van het uitoefenen van beroepen en bedrijven.”
Deze bepaling werd hierop opgenomen in de grondwetten van Rumenlë, Servië en Bulgarije.
Middeleeuwsche toestanden. Rusland, het vroegere Czarenryk met zijn vermolmde staatsinstellingen en barbaar-sche rechtstoestanden bleef te midden van allen vooruitgang voor de Joden het land, waar middeleeuwsche duisternis heerschte en het licht der vrijheid niet kon doordringen. De vijf millioen Joodsche inwoners leefden er in voortdurende onzekerheid, overgeleverd aan de lusten en luimen van gewetenlooze regeeringsambtenaren, heersch zuchtige geeste-lyken en onbeschaafde volksmassa’s. Onder het bestuur van Alexander II (1855—1881) scheen zich een betere toekomst voor hen te openen; deze verleende den Joden toegang tot alle inrichtingen van onderwijs en stond hun op verscheidene plaatsen, die voor hen gesloten waren, het verblijf toe. Met z(jn dood evenwel — hij viel als slachtoffer van een moord-aanslag — keerden, zooals wij later zullen zien, de vroegere barbaarsche toestanden weer terug.
LXIV. De toestand der ]oden na hun gelijkstelling als staatsburgers (1871—1914).De wettelijke gelijkstelling heeft den Joden niet geheel het maatschappelijk geluk gebracht, dat zij ervan verwacht hebben. Alhoewel de wet hun overal gelijke rechten toekende, zijn