141
zoover zou het niet komen. Israël, dat aan de menschheid eeuwige waarheden van geloof, eeuwige schatten van deugd geschonken had, Israël, welks profeten en gewijde dichters de wegwijzers en leermeesters der gansche wereld gewor-den waren, zou niet onder de volkeren verdwijnen. Het had door Gods hulp de slavernij van Egypte glansrijk doorstaan; het was de Babylonische overheersching zege-vierend te boven gekomen; het was uit de Romeinsche verdrukking verjongd herrezen; het zou ook uit de middel-eeuwsche Europeesche afsluiting herboren te voorschijn treden. De muren van het ghetto zouden instorten en de Jood als geljjke zijner landgenooten in de samenleving opgenomen worden. Een dubbele taak wachtte hem, dien de Voorzienig-heid zou uitverkiezen, om zijn leven aan de bereiking van dit doel te wijden: vorsten en volken moesten overtuigd worden van het schandelijk onrecht, Israël zooveel eeuwen aangedaan; Israël zelf moest ook ui terlijke beschaving verwerven en door leering en leiding voorbereid worden tot de intrede in de groote menschengemeenschap. De man, die dezen grootschen arbeid op zich nam, was Mozes Mendelssohn.
LXI. Mozes Mendelssohn (1729—1786).Mendelssohns jeugd. Mozes Mendelssohn werd in 1726 geboren in het stadje Dessau, waar zijn vader als kerkelijk schrijver een schamel stuk brood verdiende. Reeds in zijn jeugd onderscheidde hij zich door vlijt en leergierigheid; zijn vader leerde hem de beginselen van den godsdienst, terwijl de rabbijn David Frankel hem later in de hoogere wetenschap des Jodendoms onderrichtte. Ongelukkig voor den jongen Mendelssohn werd zijn meester tot opperrabbijn van Berlijn