139
Joodsch-Duitsch. Een tweede schaduwzijde was hun onverschilligheid voor een zuivere spreektaal. Ook weer ten gevolge van hun afzondering gebruikten zij onderling niet de taal van het land, waar zij woonden, doch een eigenaardig dialect, dat men Joodsch-Duitsch noemt. De Duitsche Joden, die in vroeger dagen wegens hun ondraaglijken toestand hun vaderland verlieten, namen de Duitsche taal, zooals deze toentertijd gesproken werd, mede naar de landen, waarheen zij uitweken. Deze oudere Duitsche taal vermengde zich in hun mond met Hebreeuwsche en Talmudische uitdrukkingen en met woorden uit de taal van het land hunner vestiging. Zoo ontstond het Joodsch-Duitsch, dat de Joden toen algemeen spraken in Polen, de Duitsche landen, Hongarije en Neder-land. Aan dit dialect waren de Joden met even groote liefde gehecht als aan de heilige Hebreeuwsche taal, waarin zij bladen: zq bedienden zich ervan in hun onderling verkeer, bij het onderwijs op de scholen, de prediker hield in dit dialect zqn voordrachten, de zedekundige schrijver gebruikte het voor zijn stichtelijke werken. Wie de zuivere landstaal sprak, liep gevaar, voor een afvallige gehouden te worden. Moest de Jood een gesprek voeren met zijn niet-Joodschen landgenoot, dan wekte hij door de onbeholpenheid zijner uitdrukkingen den spotlust op; de Overheid gebruikte ook zijn onbekendheid met de landstaal als een voorwendsel, om hem de burgerlijke rechten te onthouden.
Onderwijs. Het onderwijs liet veel te wenschen over; de leiding der jeugd was overal toevertrouwd aan Poolsche Talmudisten, die niet de minste geschiktheid bezaten, om onderricht te geven. De dag werd voornamelijk doorgebracht met Talmudstudie en Thora met de verklaring van Rasjie; Hebreeuwsche taalkunde, geschiedenis, gebedenverklaring werden verwaarloosd en aan de maatschappelijke ontwikke-ling werd in ’t geheel niets gedaan. Zoo bleef het Joodsche