135
Gumperz genaamd, stond hij op goeden voet; deze steunde hem in moeilijke tijden met zijn vermogen en bewees hem diensten op staatkundig gebied. Van de ballingen, die in 1670 Weenen moesten verlaten, vonden velen een toevluchtsoord in het gebied van den Keurvorst. Een zevental familiën kreeg verlof, zich in Berlijn te vestigen onder voorwaarde, dat zij geen Synagoge zouden bouwen. Spoedig evenwel nam het aantal Joden in de hoofdstad sterk toe en reeds in 1714 verrees met goedvinden der regeering de eerste Berlijnsche Gemeente-Synagoge.
Frederik de Groote vaardigde in 1750 een ״algemeen Joden-privilegie״ uit, waarbij de verhouding van de Joden tot den Staat geregeld werd. Ofschoon ook dit groot privilegie ver-nederende bepalingen voor de Joden bevatte, werden hierdoor ten minste hun leven en bezittingen bij de wet beschermd.
Frankrijk. Frankrijk was sinds 1394 verboden terrein voor de Joden. Toch waagden eenige marranen het, zich in Bordeaux neer te zetten (1636). Zij leefden in het openbaar als Chris-tenen, doch bleven in hun hart het Jodendom getrouw. Ook in den Elzas hadden zich Joden gevestigd; te Metz was zelfs een Joodsche gemeente. Lodewijk XIV was hun niet ongunstig gezind. Wel vond hij het niet goed, dat de Joden in de Nederlanden een zoo eervolle plaats innamen, maar toch ver-leende hij hun zelf in Metz eenige voorrechten.
Ook Christelijke geleerden namen het voor de Joden op; een Katholiek priester, RichardSimon, verdedigde het Jodendom tegen de aanvallen zijner vijanden en een Protestantsch geestelijke, Jacob Basnage, die zich later in Rotterdam ves-tigde, schreef in het Fransch een geschiedenis der Joden, waarin hij zich met eerbied en bewondering over Israël uitliet. Zoo begonnen zich dus ook bij het Fransche volk de voor-teekenen van een betere gezindheid tegenover de Joden te vertoonen.