125
matelooze kwellingen hunner verdrukkers in kalmte te dragen. De meeste Kabbalisten waren dan ook vrome, edele mannen, die trachtten, door een innig godvruchtig leven hun bestaan op aarde te heiligen en dus een gunstigen invloed op hun omgeving oefenden. Het werk, waarin zij bovenal leering en stichting vonden, was de זד!ר (Lichtglans), een verklaring
op de Thora, vol schoone denkbeelden en opwekkingen tot deugd, doch wegens den geheimzinnigen stijl soms moeilijk te begrqpen. Het boek werd omstreeks 1300 dooreen Spaansch geleerde, R. Mozes de Leon, openbaar gemaakt; deze beweerde evenwel, dat niet hq zelf, doch de Tanna R. Simon ben Jochai (zie blz. 39) het vervaardigd had. Onder de vele latere Kabbalistische schrijvers noemen wij slechts R. Jesaja Hurwitz, die te Frankfort en te Praag als rabbijn fungeerde en zich later naar Palestina begaf (1621). Deze schreef een groot werk שני לח1ת הברית (de twee Bondstafelen), waarin hij
zijn geloofsbroeders leerde, dat de mensch al zijn gedachten en handelingen aan God moet wijden en hoe het leven een onafgebroken reeks van godvruchtige daden moet en kan zijn.
Minder gunstig, ja gevaarlijk werd de invloed der Kabbala, toen sommige Kabbalisten beweerden, te kunnen berekenen, wanneer de Messias zou komen, om Israël te verlossen. Wat God in zijn wijsheid voor den mensch verborgen had gehouden, meenden sommigen in hun waan helder te schouwen. Telkens werd hierdoor de Joodsche wereld in heftige beroering gebracht en altijd bleek weder, dat alle berekeningen faalden. Eeaige jaren na het optreden van Retibeni (zie bl. 111) meende men stellig, dat de Messias in 1540 zou verschijnen en de grootste geleerden namen reeds voorbereidende maatregelen tot herstel van den Joodschen staat. Deze beweging nam evenwel door den dood van den hoofdleider, R. Jacob Berab, rabbijn te Safet, spoedig een einde. Honderd jaar later