120
Oranje uitgestrooid, ontkiemde tot heerlijke vruchten voor de menschheid in het algemeen en voor Israël in het bijzonder. Ongetwijfeld was het ten gevolge van Willems streven, dat in de Unie van Utrecht, de toenmalige grondwet van het Nederlandsche volk, de bepaling werd opgenomen, dat men niemand wegens zijn godsdienst mocht vervolgen of onder-drukken. (1579).
De Portugeesche gemeente te Amsterdam. Vol blijde hoop hoorden de marranen in Portugal, dat in Nederland het beginsel van godsdienstvrijheid in de wetgeving was opgenomen en zij dachten er ernstig aan, hun onherbergzaam vaderland te verlaten en zich in Nederland te vestigen. De gelegenheid hiertoe was gunstig, want Willems opvolger, Prins Maurits, drukte ia zake godsdienstvrijheid geheel de voetstappen zijns vaders. In dien tijd woonde in Middelburg een aanzienlijke Jood, don Samuel Palache, gezant van den koning van Marokko. Deze trachtte van de vroedschap zijner woonplaats te verkrijgen, dat zich daar Joden mochten neerzetten. Het verzoek werd evenwel afgewezen. Bij Maurits vond don Samuel beter gehoor; deze edele Oranjevorst beloofde, de pogingen der Joden, om zich in Nederland te vestigen, krachtig te zullen steunen. Eindelijk dan zou één land zijn poorten voor de Joden openen en hun vrijheid van godsdienst waar-borgen. Omstreeks 1590 kwamen de eerste marranen in Amsterdam; zes jaar later was hun aantal tot 16 gestegen en vormden zij een gemeente met Mozes Uri Hallevi als rabbijn en don Samuel Palache *) en Jacob Tirado als bestuurders. Voorloopig hielden zij hun godsdienstoefeningen in het geheim; daarom meende de burgerij, dat zij samen-zweerders waren, die booze plannen tegen den Staat smeedden.
') Hoe hoog don Samuel Palache bij de regeering aangeschreven stond, blijkt uit het feit, dat bij zijn begrafenis in 1616 Maurits en de Staten-Generaal tegenwoordig waren.