117
vriendschappeltjken voet met den Praagschen opperrabbijn, Liwa ben Betsalel, bijgenaamd de hooge R. Löb en een andere Jood, Mordechai Meisel, werd dikwijls in geldelijke zaken door hem geraadpleegd. Deze had zich door vlijt en werkzaamheid een ontzaglijk vermogen verworven en muntte uit door vroomheid en weldadigheidszin. Hij liet in Praag een Synagoge bouwen, die onder den naam van Meisel-Synagoge nog heden bestaat. Armen en weezen in zijn woonplaats en elders ondersteunde hij mildelijk en onschuldige gevangenen werden door hem losgekocht. Het ghetto te Praag liet hij herstellen en naar Posen, waar een groote brand gewoed had, zond hij aanzienlijke geldsommen. Daar Meisel geen kinderen had, benoemde hij zijn neef tot erfgenaam, doch de keizer verklaarde, dat het vermogen der Joden hem toebehoorde en eigende zich na Meisels dood de geheele nalatenschap toe.
Hofjoden. Iets gunstiger was de toestand der Joden onder Ferdinand II. Deze benoemde eenige hunner tot hofjoden en schonk hun het volle burgerrecht. Jacob Bassewi verhief hij als graaf von Treuenburg in den adelstand. Niettemin legde hij den Joden in Weenen en Praag de verplichting op, eens per week de Christelijke kerk te bezoeken.
David Gans (1541—1613). Een sieraad der Praagsche gemeentewas de bekwame David Gans. Behalve met de Joodsche wetenschappen hield hij zich bezig met geschiedenis, wis- en aardrijkskunde. Met de geleerdste Christenen van dien tijd was hij zeer bevriend. Bekend is zijn werk *YPl צמח (de spruit Davids),
• T ־ V
waarin hij de Joodsche en de algemeene geschiedenis beschrijft.
Lipmann Heller (1579—1654). Tot de vrienden van David Gans behoorde R. Jomtob Lipmann Heller, de schrijver van de belangrijke Mischnaverklaring ט1ב D)' JTiSDir!• Evenals Gans
was hij bedreven in de Joodsche en algemeene wetenschappen, terwijl zijn edele karaktereigenschappen hem voor het ambt van