104
door het monster der Inquisitie een jammerlijken dood vond.
Don Izak Abrabanel (1437—1508). Verwonderlijk mag het heeten, dat aan het hof van Ferdinand en Isabella een Joodsch staatsman tot een hoog ambt geroepen werd. Het was de geleerde don Izak Abrabanel. Te Lissabon uit een edel Joodsch geslacht geboren, had hij een voortreffelijke opvoeding genoten en zich ijverig op de Joodsche en algemeene wetenschappen toegelegd. Zjjn geleerdheid en zgn edel karakter deden hem de gunst verwerven van den koning van Portugal, die hem tot schatmeester benoemde. In dit ambt bewees hij het land goede diensten en bevorderde ook, zooveel hij kon, de belangen zgner geloofsbroeders. Na den dood van zgn meester werd het lot hem ongunstig; hij vluchtte uit Portugal en begaf zich naar Toledo. Hier hield hg zich hoofdzakelijk bezig met Joodsche studiën; hij schreef een verklaring op verschillende Bijbelboeken en verzamelde tal van leerlingen om zich heen. Zoo leefde hg geheel voor de wetenschap, tot hg na een verblijf van anderhalf jaar door Ferdinand en Isabella aan het hof ontboden en tot minister van financiën benoemd werd. Evenals in Portugal werkte hij ook hier tot heil van het land en ten nutte van zgn geloofsgenooten. Doch de haat der Katholieke geestelijkheid was zoo groot, dat zelfs een man als Abrabanel niets te hunnen behoeve kon uitrichten.
Verdrijving uit Spanje. Twaalf jaren reeds had de Inquisitie met onmenschelgke gestrengheid gewerkt; duizenden marranen hadden in dien tijd onder de martelingen van de pijn-bank of op den brandstapel den laatsten adem uitgeblazen en nog was het niet gelukt, de overgeblevenen tot irouwe zonen der Kerk te maken; nog konden zij hun Jodendom, dat zij slechts in schgn afgezworen hadden, niet vergeten en bleven zg met hun vroegere geloofsgenooten vriendschapsbetrekkingen onderhouden. Met leede oogen zag de geestelijkheid, hoe alle pogingen, om de marranen geheel voor het Katholicisme te