94
neerdrukken. Als zij zich in hun leerscholen verdiepten in de beoefening van den Talmud, dan vergaten ze al het leed, dat hun vijanden hun aandeden. Doch ook dezen troost poogde men hun te ontnemen. Een gedoopte Jood, Donin, wendde zich tot den paus met de valsche beschuldiging, dat de Tal-mud beleedigingen tegen het Christendom bevatte en haat tegen niet-Israelieten predikte. Ten gevolge van deze aanklacht beval koning Lodewijk, dat vier van de grootste Fransche rabbijnen den Talmud in het openbaar tegen de aanvallen van Donin moesten verdedigen; gelukte hun dit niet, dan zouden alle Talmudexemplaren verbrand worden. Het gods-dienstdispuut had in 1240 in tegenwoordigheid van het hof en vele geestelijken te Parijs plaats. Wel wist de woord-voerder der Joden, R. Jechiël uit Parijs, gemakkelijk de voor-treffelijkheid van den Talmud aan te toonen, doch de Joden-vijanden lieten zich niet overtuigen. En zoo werden twee jaar later 24 wagens met Talmudische geschriften te Parjjs openlijk verbrand. Groote verslagenheid heerschte thans binnen het Jodendom en R. Meïr uit Rothenburg vervaardigde naar aanleiding der treurige gebeurtenis een treffend treurgedicht (שאלי שרופה)> dat nog thans op 9 Ab voorgedragen wordt.
Vervolgingen. Was de dertiende eeuw dus een tjjd van rampspoed voor de Fransche Joden, de veertiende eeuw bracht nog meer ellende over hen. In 1306 liet koning Philips de Schoone allen op één dag gevangen nemen. In den kerker werd hun aangezegd, dat zij het land moesten verlaten. Hun bezittingen en hun schuldvorderingen werden verbeurd ver-klaard en vervielen aan de koninklijke schatkist. Op den bepaalden dag verlieten zij, 100.000 in getal, hun vaderland. Velen gingen dicht bij het Fransche grondgebied wonen in de hoop, spoedig weder toegelaten te zullen worden. Hun wensch werd vervuld; in 1315 mochten zjj zich weder in het