93
XLIV. De Joden in Frankrijk (1200—1400) en Engeland. (1200—1300).Het Jodenteeken. Hebben wij vroeger gezien, dat de Fransche Joden onder Philips II Augustus veel te lijden hadden, de opvolgers van dien wreeden vorst behandelden hen op even onmenschelgke wjjze. Ook het toenmalig hoofd der Katholieke kerk, paus Innocentius III, was een heftig Jodenvyand en trachtte den haat, dien vorsten en volkeren tegen onze geloofsbroeders koesterden, zooveel mogelijk aan te wakkeren. Zoo riep hij in 1209 een kerkvergadering bijeen, waar o.a. besloten werd, dat de Joden geen staatsambten mochten bekleeden en op de Christelijke vastendagen zich van vleesch moesten onthouden. In 1215 hield hij een ver-gadering te Rome, waarbij de Joden alweder een onderwerp van bespreking uitmaakten. Hier bepaalde men, dat zij voortaan, om hen te onderscheiden van andersdenkenden, een uiterlijk, kleurig teeken aan hun kleederen moesten dragen. Door deze vernederende bepaling waren de Joden geheel aan de verachting en den spotlust der overige bevolking blootgesteld. Vooral in Frankrijk, waar in 1226 Lodewqk de Heilige, een dweepziek Katholiek, aan de regeering kwam, werden de pauselijke besluiten met groote gestrengheid uitgevoerd. Wel gedroeg zich een volgende paus, Innocentius IV, menschlievender jegens de Joden; deze zond in 1247 een schrijven aan de bisschoppen, waarin hjj de verdrukkers der Joden berispte en met den kerkelijken ban bedreigde, doch de Jodenhaat had b(j het volk reeds te diep wortel geschoten, dan dat het pauselijke woord van hulp voor de ongelukkigen nog eenigen invloed ten goede kon oefenen.
Talmudverbranding. Hoezeer de Joden ook leden onder den schimp en smaad, die zij overal moesten verduren, hun geest bleef krachtig en liet zich bij alle ellende niet