20 ERETS ISRAËL
zien we alleen nog maar de vriendelijk uitziende huizen van de Duitsche kolonie.
De weg naar het Jeruzalem-Hotel blijft buiten de muren van de stad, maar ik kon toch reeds de heerlijke ligging van Jeruzalem, de stad op de heuvelen, bewonderen. Een aanblik, op zich zelf reeds voldoende om den toeschouwer in verrukking te brengen.
Het was Vrijdagnamiddag en na ondergang van de zon viel de Sabbat in. Ik spoedde mij daarom naar den klaagmuur, een overblijfsel van den ouden tempelmuur, waar de Joden iederen dag hun gebeden uitspreken. In ’t bijzonder op Vrijdagavond komen daar velen bijeen in hun beste kleeren ter eere van den Sabbat. Het is een merkwaardige gewaarwording die men ondervindt, wanneer men die honderden Joden, waarbij ook vrouwen en kinderen, met veel misbaar ziet bidden. Het komt mij voor dat er geen sprake is van eenige extra-vertooning voor de vreemdelingen, maar ik kan ook niet gelooven dat zij, die daar komen, nu alleen nog treuren over den ondergang van den tempel. Ik houd het er eerder voor, dat eigen ongeluk de voornaamste bron is van het verdriet der klagenden. Met hart en ziel bidden zij er in een zeldzame omgeving, die op een wonder schijnt te wachten, waardoor Jeruzalem weer in al zijn glorie hersteld zal worden.
Op den rug van een ezel gezeten, heb ik een groot