HET JOODSCHE LAND. 19
nog aan vroegere tijden doet denken, concurreert de diligence met den spoortrein nog met het meeste succes.
Na het vertrek uit Jaffa spoort men geruimen tijd langs akkers, die er vrij goed onderhouden uitzien, verder langs Lydda en Ramleh te midden van olijf-bosschen en groentetuinen, en komt dan dichter bij het gebergte, waar de gronden reeds minder in cultuur gebracht zijn. De trein stopt aan het station Deir Aban bij het oude Zoreah. Daar is het terrein van Samson’s heldendaden. Onze voorvaders hadden daar in hun oorlogen met de Philistijnen, die in de vlakte woonden, wel een bevoorrechte positie, want als zij flink onder hen huis gehouden hadden, konden zij zich gemakkelijk in hun schuilplaatsen in de bergen van Judea terugtrekken.
De streek wordt nu woest; men ziet enorme rotsen en holen, van welker uitgestrektheid men fabelachtige verhalen vertelt. Verder op bijna den geheelen weg tot Jeruzalem zijn de hellingen van de bergen terrasvormig aangelegd; men ziet daarin duidelijk de sporen van vroegere cultuur. Gedeeltelijk is de aarde door den regen weggespoeld, maar het kan niet moeielijk vallen hier weer druiven te planten, die waarschijnlijk ook in de oude tijden deze hellingen hebben bedekt. Thans groeit hier bijna niets, maar dichter bij Jeruzalem komende, zien we weer olijfboomen en hier en daar groentetuinen. Nu komen we aan het station, maar van de stad zelve