87
beschaving, klonk, schalde, echode het uit vele monden te gelijk: „No, no, no!”
Er weerklonk een stem, nu een andere, een ander deel van de volksziel, dat den weg gevonden had: „Z ij n wij mismoedig?” En een dreunend, een jubelend, een uitschaterend: N o! n o! n o! trilde door de lucht. En die vóór liepen, hadden den roep verstaan en die achter liepen hadden den kreet gehoord en als een geweldige krijgsroep, aanzwellend en weer inzinkend, als het rhythmisch dalen en rijzen van een stormwind langs een vlakte, zoo loeide, boven de golvende troepen uit, de aanvurende en opwekkende vraag uit de diepte der Britsche volksziel geweld: Are we downhearted?
De leus voor de geheele compagnie was er! De Britsche doghond had zijn methode gevonden. Boven de stemmingen uit, boven de roerselen van het gemoed, onverzettelijk en volhoudend tot den dood. Over allen tegenslag en nederslag, heen, zou de Brit zijn taak volbrengen, zonder downhearted te zijn, dat zelfs blind-geschotenen nog een woord van humor zouden uiten en verstaan.
En toen ze ’s-avonds hun eerste kamp op Franschen bodem opsloegen en zich uitstrekten op hun stroo, klonk het uit de tenten nog eenmaal, als nachtgroet: Are we downhearted? — No, no, no!
Drie jaren, had Kitchener gezegd.