86
Er was, na al de geestdrift van het afscheid en het vertrek, nu, in den gestagen motregen, een reactie gekomen, een inzinking, een saaie moedeloosheid. De ziel van Brittanje, overgeplant naar Frankrijk, vloeide uit in de vreemde omgeving en zocht, gelijk een rivier, uit het bergland naar de laagte stroomend, nieuwe boorden. Zij voelden zichzelf kleiner geworden, miezerig onder den vreemden luchtdruk van een andere atmosfeer. De menschplant, overgezet in andere aarde, zocht eigenheid in den vreemden bodem.
Toen, uit den bodem der Britsche volksziel, kwam opeens de nieuwe levenskracht, dezelfde, in de onderbewustheid des volks verzamelde instinctieve vitaliteit, die het ras had opgehouden toen het, voor zooveel duizenden j aren, uitgetrokken was uit Azië, over den Kaukasus, naar het ruwe Rusland en altoos verder, door Duitschland en Frankrijk, den Rijn langs, die één rivier vormde met de Theems en uitmondde in den Atlantischen Oceaan, eindelijk dan rust vindend in de sfeer van den zoelen golfstroom.
Een man, slank, rijzig, trillend van jeugdig, daden-zoekend leven, die ook al met een vaag denken aan de verlaten haardstee, ingedoken onder de grijze lucht had geloopen, voelde opeens z’n lichaam ■ recht staan, de borst ronden, de beenen trillen van krachtdrift en zijn hoofd trotsch achteroverwerpend in den hals, met het gebaar, dat den Brit door zijn ras schijnt eigen te zijn, brieschte hij, boven den troep uit, met een jong, klaroenend, met een bruisend geluid: Are we down-hearted?
Een schok trilde door den troep. Opeens had de Britsche ziel haar weg gevonden en alsof ze gewacht hadden op deze opwekking, dit zelfverwijt, deze zelf-