85
genoeg volksliederen te hebben gezongen, hielden ze hun mond en ze marcheerden zwijgend en stil verder.
Zij waren naar Frankrijk getogen met de verwachting helle kleuren te zien, vroolijke geluiden te hooren, dansende, komische mannetjes en trippelende, lichtzinnige vrouwtjes. De Franschen, die kenden ze allemaal alleen van het tooneel. De Engelschman op het vasteland, wel, die heeft een geruite jas aan, twee rood-blonde bakkebaarden en gooit met geld; de Franschman op het Engelsche tooneel, dat is een klein manneke, met donkere oogen, zwart haar en een gele gelaatstint, met een zwart fluweelen jasje aan, die altijd gereed staat voor de een of andere komieke danspartij. Zoodra in een Engelschen volksschouwburg de Franschman van tusschen de coulissen opkomt, lacht het publiek al; hij is besteld om grappige dingen te doen. En het Fransche vrouwtje op het Engelsche tooneel, begint met getrouwd te zijn met haar minnaar en overspel te plegen met haar man — anders is het geen Fransch vrouwtje.
Zij hadden de Franschen nu toch heel anders gezien ; de mannen: rijzig, forsch, vierkant; de vrouwen: met diepe, donkere oogen en strakke trekken.
Nu ging de blauwe Fransche hemel van hun voorstelling ook betrekken; de lucht werd vaalgrauw, de sfeer werd vochtig en een fijne motregen, flauw en zoelig, als een Londensche Novembermist, druilde om hen heen. Ze begonnen dichter op elkaar te loopen; de klefheid van hun lichamen scheen den geheelen troep vast te plakken en ’t was wel, alsof hun blijde veerkracht plotseling gedempt was en de somberheid van hun mistig eiland voelden ze om zich heen, alsof zij haar meegenomen hadden.