HOOFDSTUK VII
Lord Kitchener had al zijn beschikkingen gemaakt voor een nieuwe reis naar Egypte en reeds waren zijn compartimenten op de boot besproken, toen een telegram van Asquith hem terugriep naar Downing Street.
Kitchener bleef even kalm, alsof hij in plaats van naar Regent Street naar Oxford Street zou worden gedirigeerd. Hij was volkomen ingelicht en wist, dat sedert vijf jaren elk oogenblik verwacht mocht worden, dat de wereldoorlog zou uitbreken. Er waren al oogen-blikken geweest, dat de ingelichte eigenaars der groote kranten extra opslagplaatsen voor papier hadden doen vullen, maar telkens was het onheil bezworen; iets scheen nog ergens niet geheel gereed te zijn.
Toen hij het groote, zwart-grijze gebouw in Downing Street binnentrad en naar de hooge gang liep, waar de kamers van het ministerie van Binnenlandsche zaken waren, wist hij, dat ditmaal doorgezet moest worden.
Na de begroeting met Asquith zei de minister, rustig en eenvoudig, alsof hij een familiegesprek hield: „Rusland mobiliseert, Duitschland trekt naar de Belgische grens en zij willen dwars door België naar Parijs, ’t Doel is, de kust van Vlissingen tot Calais. Het is onze plicht, de kleine naties te beschermen.”