67
dan mag-de ge ook den kuil met al de dooie Duts zien. Al de dooie Duts zijn in den kuil gegooid, want wij ’ebben alles gewonnen.”
Claus stond tusschen hart en plicht. Hij moest den knaap naar z’n onderofficier brengen en het schrikkelijke nieuv/s meedeelen. Het was het zekere doodvonnis voor den ouden man en God weet welke gruwelen ze het meisje zouden aandoen, wanneer ze den kuil met de door de franc-tireurs gedoode kameraden zouden vinden! — Waarom kwam de kogel niet, die hem verloste? — En Lise dan, Lise in de herberg? Hij moest toch heldendaden doen! Hier kwam dus zijn eerste heldendaad: een zesjarig knaapje naar zijn
superieuren voeren, opdat het doodvonnis over z’n grootvader en z’n zuster zou worden uitgesproken.
„Kom mit, jong,” zeide hij, plat sprekend om door het kind beter verstaan te worden. En hij leidde den knaap lange de braamstruiken naar den boom aan den zijweg, waar de tweede post stond.
Kort sprak hij: „breng het kind naar den luitenant: draag het maar. Hij vertelt, dat er hier een kuil met door franc-tireurs gedoode kameraden moet zijn.”
Het kind begon opeens te weenen, maar de wacht pakte hem ruw op en droeg den knaap, die nu tegenspartelde, verder naar het kamp. Claus wilde weer naar z’n post gaan, toen de aflossing kwam. De vormelijke woorden werden gewisseld en hij kon een paar uren gaan slapen.
In de tent viel hij, gepakt en gezakt, neer, afgebeuld en oververmoeid.
Eén van de mannen van Husum ronkte.