64
hoonde hij. En nu, naar de zeug ziende, onderzocht hij met groote aandacht waar de vetste big lag, nam z’n geweer, pikte het dier, dat kermend begon te kwie-ken, levend op de bajonet, en met de big op z’n geweer, kwam hij weer vroolijk uit de hut, toonde het dier aan de kameraden in de verte en den ouden man, die op z’n knieën lag en z’n handen bevend naar Kapoentje ophield, bij den kraag vattend, rukte hij hem op en dwong hem voorwaarts te gaan naar de berm.
„De eerste krijgsbuit!” juichte Kapoentje tot de andere mannen.
De officier keek even streng, maar hij bedacht zich. Men was in ’s-vijands land en nu was het zaak, de mannen in goede stemming te houden.
„Waarom heb je de hut niet in brand gestoken?” vroeg hij, gewild streng.
„Er is niets in, dan een zeug met nog vijf biggen, voor de officierstafel.”
„Dan terugtrekken, mannen. De gevangenen meenemen en dekking zoeken; en denken aan centraal vuur. Jij blijft op post, eenjaarsche!”
Ze gingen gebogen weg, met de jammerende meid, wier handen op den rug waren gebonden en den ouden man, wiens beaumont-geweer gedragen werd door Kapoentje, die op de bajonet van z’n eigen geweer, het nu al doodgebloede speen varkentje droeg.
De onderofficier had Claus zijn geweer in den arm geduwd en het beschadigde achteloos weggeworpen.
Het was alles zoo snel gegaan, zóó geheel onverwacht en zoo heel, heel anders, dan Claus zich ooit krijgsbedrijf had voorgesteld, dat hij niet goed z’n indrukken wist te ordenen. Wat was daar toch gebeurd in die korte spanne tijd. Korte spanne? De zon stond al