35
met een eikentak, Die Wacht am Rhein, het Al-Duitsche volkslied. En hoewel ze iets van weerzin in zich voelde, omdat hij haar zoo ruw had vastgepakt en gezoend en het haar door het hoofd ging dat zij, als zij met hem trouwde, heur geheele leven lang door zijn lichamelijke kracht zou verdrukt worden, toch voelde zij weemoed, toen ze hem zag vertrekken, deinend tusschen de anderen en ze vroeg zichzelve af: zou hij terugkeeren, hij, met z’n moed, met z’n behoefte om altijd de sterkste te zijn en de anderen door lichamelijke kracht te overtreffen? Bang, laf zou hij tenminste niet zijn, dat wist ze. Dat wist ze van hèm. Maar de andere?
Claus kwam binnen. „Een glas limonade,” zei hij weer, zooals altijd.
„Kom even achter,” zei ze. „En wil je nu niet eens voor een enkele maal een glas bier drinken — misschien zal je het ginds in langen tijd niet krijgen.”
Hij volgde haar naar de huiskamer. Zij schonk hem een glas bier in uit een flesch, die op het buffet stond. „Dit is echt Münchener, dat vader altoos alleen voor zich zelf gebruikt.”
„Geef me toch limonade.”
„Drink bier,” zei ze, „dat past een Duitschen man.” „Dank je,” zei hij, „ik drink nooit bier en zal er dus ginds ook niet naar verlangen.”
„Drink het dan eens een enkelen keer om mij een plezier te doen.”
„Het mag je geen plezier doen, dat ik van mijn principe afwijk, dat zou laf zijn.”
„Laf is heel wat anders — laf zou zijn, als je voor den vijand wegliep, of als je je overgaf om krijgsgevangen te worden.”
Hij verbleekte. „Geloof je, dat ik daartoe in staat ben?”