het ergste uur, aan al de misericordia en aan al de charitas in naam van den Heiland verricht, sedert Hij, als de armste en de minste onder ons, aan het kruishout werd geslagen. Tot op Golgotha zelf zal, in het gruwelijke jaar dat ons wacht, de oorlogsvaan worden geplant. Dan zult ge niet in de menschheid wanhopen en dan zult ge vertrouwen in ons goed, lief Frankrijk. En nu, mijn zoon, ga mee, wij zullen heden samen bidden.”
De prelaat was hem voorgegaan, door de stille, hooge, verlaten kathedraal. Hij zag door de gekleurde vensters, met de voorstellingen van wonderen en kroningen, bundels paars en rood en geel en blauw licht vallen. De oude prelaat liep door de schijnsels henen en het was den jongen priester geweest, of hij voor hem uit zweefde, in bovenaardsche sferen. En toen, als een vader naast een zoon, waren ze neergeknield voor het altaar en het heele groote gebouw van de oude grijze kathedraal van Reims, scheen in dezen oogenblik slechts gebouwd voor deze twee menschen, die de innigheid Gods en de hoogste aardsche liefde zochten.
Sedert dien dag was kapelaan Descombes boven den eigen zielestrijd uit gekomen. Het was hem, of hij niet meer leefde, zijn eigen ziel niet zijn lichaam bewoonde, maar dit lichaam van een hoogeren geest vervuld was. Hij kon liefhebben, zonder te begeeren, zonder te bezitten, zonder de gedachte zelfs, ooit er iets voor terug te ontvangen, maar hij wilde uit zich uitstralen de behoefte, om liefde te geven en in dat geven geluk te vinden. Zagen de menschen het- hem aan? Wat was er veranderd in zijn kleine parochie, dat zelfs de notaris en de dokter, ja zelfs de champagnefabrikant hem nu met eerbied groetten?