13
menschen bij elkaar zal wegjagen naar den aapmen-schen-hemel.” Hij stond op. „We krijgen een frisschen, vroolijken oorlog; Duitschland moet bevrijd worden van den vijand buiten en vooral van den vijand binnen.”
„Ik zal mij niet verder tegenover u verdedigen, mijnheer Grossjohann, ik kan u alleen zeggen, dat ik nu begrijp, waarom tot driemaal toe de meest bescheiden verhooging van m’n salaris werd verworpen. God geve, dat de oorlog voorgoed wordt voorkomen, mijnheer Grossjohann, maar als het niet gebeurt en ik kom wellicht terug, dan verzeker ik u, dat onze soort niet alleen den buitenlandschen vijand zal hebben verslagen, maar ook den binnenlandschen.”
„Ei, ei, en wie is dan die binnenlandsche?” vroeg de boer tergend.
„Der Gott der Eisen wachsen liess, der wollte keine Sklaven,” antwoordde Claus voorzichtig.
,Je bent waarachtig al patriot geworden meester, zóó mag ik je hooren.” De boer lachte luid, liep naar het buffet en betaalde Lise z’n vertering.
Toen liet hij Claus alleen, die moe en bedrukt in z’n ledig glas bleef staren.
„Nog eens vullen, meneer,” vroeg Lise vroolijk en opwekkend.
„Ik heb geen dorst, juffrouw,” zei Claus.
„De dorst komt bij het drinken,” lachte Lise en naderbij aan z’n tafel komend, dicht en vriendschappelijk bij hem staande en hem met haar lachende blauwe oogen niet zonder verlangen aanziend, zeide zij: „Als u nog een oogenblikje wacht, zal ik voor u een lekker kop koffie zetten, en dat mag u dan niet betalen, vóórdat u verhooging hebt gekregen.”
„Goed,” zei Claus, „en dan moet u voor myn reke-