11
rooie schoolmeesters te gelijk in één groote kazerne opgesloten en levenslang in den paradepas geoefend. Of we zouden de vier hoeken van dat gebouw in brand steken en ik . .
De boer zweeg plotseling. Hij had hetzelfde gevoel als Plump, toen het hem was geweest, alsof de punt van een stalen degen op z’n voorhoofd was gericht.
„Je hoeft me niet zoo aan te kijken, meester; ik ben niet bang voor tien bajonetten en dus heelemaal niet voor jouw oogen. Jullie soort is het juist, die mede tot den oorlog dwingen. Jullie rooien kregen al veel te veel invloed in het land, jullie zijn bij elkaar een troep overloopers en landverraders — Lise, nog eentje. Ik zal den oorlog zegenen, als ze ons van een hoop van dat rooie schorremorrie verlost en de rest met het ijzeren kruis op de borst terug stuurt, ’t Is jullie schuld, rooie schoolmeester, dat we geen menschen meer kunnen krijgen die den oogst uitzaaien en inhalen, jullie leeren ons goede Duitsche volk, dat altijd de kluit heeft beploegd, samenhokken in groote steden, om op den dag den joden-baron in z’n fabriek als slaaf te dienen en ’s-avonds de joden-industrie weer rijk te maken, door hun slavenloon te besteden in de bioskoop, of in de operette te zien en te hooren naar joden-muziek.”
Hij nam z’n bierpot en dronk driftig een paar teugen.
„Alsof de toestandén op het platteland beter waren; je weet toch net zoo goed als ik, wat voor beesteboel het is in den oogsttijd. Dan zijn er toch geen jodenbaronnen, dan werken ze toch in dienst van jullie, agrariërs”,
„Dat zijn maar Polen, dat is geen echt Duitsch volk. We zouden geen Polen noodig hebben als de rooien